
Jurisprudentie
AS1993
Datum uitspraak2004-12-13
Datum gepubliceerd2005-01-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers04/990 WET 29
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-01-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers04/990 WET 29
Statusgepubliceerd
Indicatie
verzoek nadeelcompensatie na in rechte onaantastbaar dwangsombesluit
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 04/990 WET 29
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiser] te [woonplaats], eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ruurlo, verweerder
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 22 juni 2004.
2. Feiten
Bij besluit van 21 mei 1991 is aan eiser voor de duur van vijf jaar ontheffing verleend voor het in het zomerseizoen geplaatst hebben van vijf kampeermiddelen op het perceel [adres]. Bij besluit 5 juli 1995 is eiser onder last van een dwangsom aangezegd niet in strijd met die ontheffing te handelen.
Op 27 september 1999 heeft de raad van Ruurlo besloten de planprocedure met betrekking tot het ontwerp-plan ’t Ibink, dat voorzag in een recreatieve bestemming voor het perceel dat deels buiten het plan Buitengebied 1995 was gelaten, te staken in verband met de aanwezigheid van agrarische bedrijven en in acht te nemen stankcirkels.
Bij besluit van 4 januari 2000 is eiser, die op dat moment niet meer beschikte over een ontheffing, onder last van een dwangsom aangezegd niet te handelen in strijd met het bestemmingsplan en de Wet op de Openluchtrecreatie.
Bij besluit van 19 juni 2001 is aan eiser op grond van die wet ontheffing verleend voor het plaatsen van tien kampeermiddelen in de periode 15 maart tot 31 oktober met in het hoogseizoen nog vijf kampeermiddelen extra.
Bij besluit van 4 februari 2002 is eiser opnieuw onder last van een dwangsom aangezegd –kort gezegd – niet te handelen in strijd met de aan hem verleende ontheffing en het bestemmingsplan. De dwangsombesluiten van 4 januari 2000 en 4 februari 2002 zijn op 19 februari 2001 en 7 april 2004, na hoger beroep, in rechte onaantastbaar geworden.
Het verzet van eiser tegen het dwangbevel van 3 augustus 2001, waarbij de gemeente Ruurlo aanspraak maakte op NLG 123.000,-- aan verbeurde dwangsommen, is bij uitspraak van 26 september 2001 door deze rechtbank (in hoofdzaak) ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft het Hof Arnhem deze uitspraak bij arrest van 1 juni 2004 bekrachtigd.
Eiser heeft in hoger beroep tevens gevorderd dat voor recht zou worden verklaard dat de gemeente Ruurlo onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld door het dwangbevel te laten betekenen. Daaraan is door eiser ten grondslag gelegd dat toezeggingen niet zijn nagekomen door de gemeente, dat hij door toedoen van de gemeente heeft geïnvesteerd in kampeervoorzieningen en de overtreding derhalve door toedoen van de gemeente is ontstaan. De vordering is door het Hof afgewezen op de grond dat eiser niet heeft voldaan aan zijn stelplicht.
Bij brief van 30 juni 2003 heeft mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, verweerder met verwijzing naar het besluit van 4 januari 2000 namens eiser verzocht om nadeelcompensatie tot een bedrag van 20 (jaren) x ? 100.000,--. Daarbij is vermeld dat verweerder bij het besluit van 4 januari 2000 het een en ander heeft miskend.
Bij brief van 11 november 2003 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt het verzoek af te wijzen op de grond dat het besluit van 4 januari 2000 als rechtmatig heeft te gelden en niet gebleken is van gewijzigde of onvoorziene omstandigheden.
Bij brief van 17 november 2003 heeft mr. Kobossen gesteld dat is verzocht om compensatie van nadeel ten gevolge van een op zich zelf rechtmatig besluit.
Bij besluit van 24 februari 2004 heeft verweerder het verzoek afgewezen op de grond dat het beginsel van gelijkheid voor openbare lasten geen compensatie van nadeel tengevolge van het rechtmatige dwangsombesluit vordert.
Bij brief van 19 maart 2004 heeft mr. Kobossen namens eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij heeft daarbij én aangevoerd dat het besluit van 4 januari 2000 niet is aan te merken als een rechtmatig overheidshandelen dat binnen de risicosfeer van eiser zou vallen én gesteld dat dit besluit vooralsnog als rechtmatig dient te worden gekwalificeerd, doch dat bijkomende aspecten dienen te leiden tot volledige compensatie van alle nadelen van eiser.
Ter hoorzitting is, getuige de pleitnota, gesteld dat eiser door toedoen van verweerder investeringen heeft gedaan en dat hij geen rechtsmiddelen heeft aangewend in het kader van het plan Buitengebied 1995 omdat hem door verweerder was voorgehouden dat voor het hele perceel [adres] een partiële herziening in procedure zou worden gebracht.
“Dit samenstel van bestuurlijke handelingen, waartegen geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open staat, vormt de grondslag van het verzoek tot toekenning van nadeelcompensatie.”, aldus de raadsman.
Bij het bestreden besluit is het bezwaarschrift overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard. Daarbij is ook het dwangsombesluit van 4 februari 2002 als schadeoorzaak meegenomen.
3. Procesverloop
Mr. F.J.M. Kobossen heeft bij brief van 14 juli 2004 namens eiser beroep ingesteld. De gronden zijn op 12 augustus 2004 ingediend. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 8 december 2004 waar partijen niet zijn verschenen.
4. Motivering
4.1 Belanghebbende
De rechtbank merkt op dat mr. Kobossen in de dwangsomprocedures en de invorderings-procedure (punt 4.7 van het vonnis van 1 juni 2004) telkens heeft gesteld dat de exploitatie van de camping in handen was van de Besloten vennootschap [naam]. Dat doet de vraag rijzen of eiser kan worden aangemerkt als belanghebbende bij een besluit waarbij is geweigerd 20 keer de gestelde jaarwinst te vergoeden. Aangezien in rechte steeds is aangenomen dat eiser de exploitant was, ziet de rechtbank evenwel geen aanleiding het bezwaarschrift van eiser alsnog niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
4.2 De in de aanvraag gestelde schadeoorzaak
Met betrekking tot de strekking van de door mr. Kobossen namens eiser ingediende aanvraag heeft mr. Van Steijn namens eiser in beroep gesteld dat niet is verzocht om nadeelcompensatie ter zake van de besluiten van 4 januari 2000 en 4 februari 2002.
De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat het inleidende verzoek, gezien de formulering daarvan, de toelichting daarop en de berekening van het schadebedrag niet anders kan worden gezien dan als een verzoek om schadevergoeding en/of nadeelcompensatie in verband het dwangsombesluit van 4 januari 2000.
Ook in het bezwaarschrift wordt het dwangsombesluit als schadeoorzaak aangewezen en desgevraagd heeft mr. Van Steijn zelfs in beroep in zijn brief van 25 oktober 2004 aan de rechtbank ter toelichting op de strekking van het inleidende verzoek nog gesteld dat de grondslag van het verzoek wordt gevormd door het vooruitzicht van bedrijfsbeëindiging en daarmee inkomstenderving door de besloten vennootschap [naam], welk vooruitzicht is verbonden aan de twee dwangsombesluiten.
4.3 Schadevergoeding / 3:4 Awb
Wanneer door toedoen van het bevoegde bestuursorgaan voorafgaand aan een handhavingsbesluit is geïnvesteerd, kan het bepaalde in artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) met zich brengen dat het bestuursorgaan in het kader van (de beslissing op bezwaar tegen) het handhavingsbesluit schadevergoeding dient aan te bieden. Gewezen wordt op de uitspraken van de Vz. ABRS van 17 januari 1994 (AB 1994, 385 LJN AN 3697) en van de Afdeling van 22 maart 2001 (AB 2001, 195 LJN AB0934) over de illegale uitbreiding van een camping.
Ook eiser heeft in het kader van bezwaar en beroep tegen de handhavingsbesluiten een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel en gesteld dat door toedoen van verweerder is geïnvesteerd. Desalniettemin hebben de handhavingsbesluiten formele rechtskracht verkregen zonder dat dit gepaard moest gaan met schadevergoeding.
Hier staat dan ook vast dat de dwangsombesluiten in overeenstemming met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb zijn genomen en vergoeding van schade derhalve niet noodzakelijk was teneinde te voldoen aan het in dat voorschrift neergelegde evenredigheidsbeginsel.
Het inleidende verzoek van eiser behelst in wezen een verzoek om terug te komen van de weigering om schadevergoeding aan te bieden.
Nu niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerder dat verzoek niet heeft kunnen afwijzen.
In de hoorzitting, derhalve na de beslissing op de aanvraag, is door mr. Van Steijn niet het besluit van 4 januari 2000 maar het ”toedoen”, te weten niet voor bezwaar en beroep vatbaar feitelijk handelen voorafgaand aan dat besluit als schadeoorzaak aangeduid.
In aansluiting daarop is in beroep gesteld dat het in den brede gaat om handelen – niet zijnde de beide dwangsombesluiten - c.q. nalaten door bestuursorganen van Ruurlo.
Daar is in wezen herhaald hetgeen ook reeds tegenover het Hof, naar het oordeel van het Hof onvoldoende onderbouwd, is gesteld.
Wanneer evenwel de beweerdelijke schadeoorzaak niet vatbaar is voor bezwaar en beroep op grond van de Awb is ook de beslissing op een verzoek om schadevergoeding niet voor bezwaar en beroep vatbaar. De rechtbank is in het kader van het ingestelde beroep dan ook niet bevoegd te oordelen voor zover in bezwaar en beroep alsnog onrechtmatig feitelijk handelen of nalaten voorafgaand aan 4 januari 2000 als schadeoorzaak is gesteld.
4.4 Nadeelcompensatie / égalité
Een verplichting tot nadeelcompensatie kan, zoals blijkt uit onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 18 mei 2000 (LJN AP5549) en 9 juni 2000 (JB 2000, 243, AB 2001, 222, LJN AN6711), uitsluitend worden gebaseerd op het rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten (égalité devant les charges publiques) en als het nadeel veroorzakende besluit in rechte onaantastbaar is geworden is niet toetsing aan 3:4 Awb maar toetsing aan dit beginsel aan de orde, aldus de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 12 november 2003 (AB 2004, 95).
Dit beginsel kan met zich brengen dat schade ten gevolge van een op zich zelf rechtmatig besluit moet worden vergoed.
Het moet dan gaan om schade die het normaal maatschappelijk risico te boven gaat.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat bij nadeel (winst- of inkomensderving) ten gevolge van een dwangsombesluit sprake is van binnen het normaal maatschappelijk risico vallend nadeel en het égalité-beginsel derhalve niet tot nadeelcompensatie noopt.
Een dwangsombesluit kan geen aanspraak op nadeelcompensatie met zich brengen.
Met de last is slechts kracht bijgezet dat degene tot wie de last zich richt zich, evenals ieder ander, aan de wet dient te houden.
De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 13 november 2002 LJN: AF0262.
Getuige de gronden van het beroep omvat het nadeel in de opvatting van eiser tevens de verbeurde dwangsommen. Dat nadeel had eiser evenwel kunnen voorkomen door tijdig gevolg te geven aan de last.
4.5 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit strekkende tot handhaving van de afwijzing van het inleidende verzoek niet in strijd is met enige regel van geschreven of ongeschreven recht of enig rechtsbeginsel.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskosten-veroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom, dat beslist moet worden als hierna is aangegeven.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. J.A. Lok en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.